Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Lullen

betekenis & definitie

I. (lulde, heeft geluld),

1. binnensmonds zingen, neuriën : het lullen van een doedelzak ;
2. (gew.) zachtjes praten;
3. (gew. en plat) kletsen; zaniken.

II. (lulde, heeft geluld), (Zuidn.)

1. slap en traag werken, treuzelen;
2. slaplendig zijn: hij lulde tegen de muur.

III. (lulde, heeft geluld), (veroud. en Zuidn.) bedriegen, foppen.

< >