I. (lokte, heeft gelokt),
1. door middel van iets dat de zinnen streelt, met de neigingen strookt of de begeerte prikkelt opwekken om naderbij of ergens te komen: zij lokte de honden tot zich; hansworsten die vóór hun kermistent de boeren naar binnen lokken; — (fig.) iem. in het verderf lokken; — lokken tot, overhalen, brengen tot: de herberg lokt tot gezellig verkeer; — in een hinderlaag lokken; in het net lokken ; in een valstrik lokken, eig. en fig.; — iem. uit zijn tent lokken, zie bij Tent;
2. (een zaak) ergens doen komen door slimheid, door een middel als onder 1.: een glimlach op de lippen lokken ;
3. tot zich trekken: een snoepwinkel waar de balletjes lokten; lokkende woorden; — 4. bekoren : het lokkend kwaad.
II. (lokte, heeft gelokt), (Zuidn.) zuigen (van kinderen).