I.(lakte, heeft gelakt),
1. met (zegel)lak sluiten, toe-, dichtlakken: een brief lakken; flessen wijn lakken, een laagje lak over de kurk aanbrengen;
2. met gomlak bedekken, bestrijken: gelakte schoenen ; een kachel lakken.
II. gemeenz.) verlakken, bedriegen.