m. (-en),
1. holte, uitholling, put in de grond of in de bodem van het water: de kinderen graven kuilen in het zand; een weg vol kuilen; de Ballerkuil; — een met takken enz. afgedekte kuil wordt gebruikt om dieren of mensen te vangen ; — vand. (spr.) wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in, wie een ander ongelukkig tracht te maken, wordt het vaak zelf; — als plaats om dieren te houden; vgl. beren-, leeuwenkuil; — graf, grafkuil;
2. (in bijz. toepassingen) gemetselde ruimte onder een haardplaat, waar de as in valt, askuil; — holte waarin klei gemengd en gezuiverd wordt; — langwerpig, ondiep, recht afgestoken gat waarin, onder stro enz., wortelgewassen bewaard worden (vgl. Inkuilen);
uitholling aan het einde van een bol- of kegelbaan;
3. holte in de hals van sommige vogels ;
4. (zeew.) bij de vroegere (oorlogs)schepen de ruimte tussen het opperdek en het tweede dek die van onder het halfdek tot onder de bak liep en waar de voornaamste batterij stond ; bij gladdekschepen het gedeelte van het bovendek tussen kampanje en bak; bij schepen met midscheepse opbouw het lagere deel van het dek daarvoor en daarachter ;
5. (Zuidn.) maalstroom ; — wolk van rook of damp.