m. (-en), en o. (als stofn.),
1. (waterb.) tweejarige waterwilgetenen waarmee de kruislings over elkaar liggende -wiepen vast aan elkaar worden verbonden ; — (als soortn.) Holl. rijshout van minstens 2 m lengte en van onderen 3 à 4 cm in omtrek;
2. naam voor verschil, kruiselings geplaatste balken in houtconstructies ; — planken die kruiselings op de staanpalen van een steiger voor een huis worden gespijkerd;
3. twee kruisvormig gewikkelde papieren stroken, waarin drukwerk per post verzonden wordt, meest in de uitdr. onder kruisband verzenden;
. (scheepst.) (mv.) de twee langste beslagbanden over de buik van een zeil;
5. band in het kruis van dieren.