m. (-s)
1. (nat. hist.) geslacht (Gryllus) en (in ’t mv.) familie (Grylloidae) van rechtvleugelige insecten, met afgeplat of rolrond lichaam, waarop de vleugels liggen; de mannetjes kunnen met de voorvleugels het kenmerkende sjirpende geluid maken waaraan men de krekel herkent: bekend is de fabel van de krekel en de mier ; — men onderscheidt veld- en huiskrekel (heempje);
2. (flg.) teer en mager persoon;
3. (Zuidn.) wielboor.