Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Krat

betekenis & definitie

o. (-ten),

1. loshangend voor- en (inz.) achterschot van een (boeren)wagen, dat neergelaten kan worden, al of niet van latwerk ; gew. ook de aan het voorschot bevestigde of losse bank waarop de voerman zit;
2. (gew.) onderstel van een boerenwagen, althans het voorste of achterste deel er van; 3. (slag.) slede om er een rund bij het villen op te leggen ;
4. kist van open latwerk : een fiets in een krat per spoor verzendlen ; een krat sinaasappelen.

< >