Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Kraal

betekenis & definitie

v. (kralen),

1. (als stofn., o., thans w. g.) koraal; — zij ziet zo rood als een kraal, als bloedkoraal, vuurrood;
2. min of meer rond geslepen stukje, bolletje van koraal, bestemd om, met andere aan een snoer geregen, als sieraad gedragen te worden, ofwel om er snuisterijen e.d. van te vervaardigen ; bij uitbr. (thans in de regel) voor dergelijke voorwerpen van andere stof: een snoer kralen; de kralen van een rozekrans ; een beursje met kralen bestikt;
3. bolrond voorwerpje ; druppel; (zeilv.) ronde klos op de kraallijn; — (tuinb.) kleine, jonge bloemkool; soort van ronde aardappelen; — een kraaltje vet op de soep, een oogje vet;
4. (timm.) halfbolvormige lijst langs de planken bij paneelwerken, houten plafonds enz. ; — (smid) omgebogen rand of verdikking v. e. dunne ijzeren plaat.

< >