Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Komiek

betekenis & definitie

(<Fr.),

I. bn. bw. (-er, -st), de lachlust opwekkend (al of niet opzettelijk) door een gemakkelijk te doorziene, ongemotiveerde tegenstelling met hetgeen men eigenlijk zou verwachten, potsierlijk: een komiek verhaal; een komiek persoon; — in zwakker opvatting, vreemd, zonderling: een komieke houding;

II. zn. m. (-en),

1. acteur die de grappige rollen vervult: eerste, tweede komiek;
2. iem. die in een variëtéthéater enz. het publiek met grappen en grappige vertoningen vermaakt;
3. grappenmaker: ’t is een komiek, die Koos.

< >