Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Kolder, gekkigheid

betekenis & definitie

m.,

1. hersenziekte bij paarden, runderen en schapen: stille kolder, algemene gevoelloosheid; razende of dolle kolder, regelmatige aanvallen van dolheid, die een kwartier tot een half uur duren; — (fig.) de kolder in het hoofd krijgen of hebben, op hol raken, onhandelbaar worden, zich aan dolzinnigheden overgeven;
2. (overdr.) gemoedsgesteldheid waarin men dwaasheden doet; — dwaasheden, onzin: de volkse kolder, het geleuter over al wat ,,volks” is;
3. (veroud.) platte, op latjes geplakte vlieger.

< >