Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Koen

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st),

1. stout, onversaagd, dapper: een koene held; koene daden;
2. moedig om te wagen, ondernemend: koene schippers, ruiters; — blijk gevend van die gezindheid; een koen besluit; — vermetel: een koene sprong;
3. (w. g.) vrijmoedig, boud: hij spreekt koen.

< >