Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Knip, geluid

betekenis & definitie

I. tw. ter nabootsing van het geluid dat soms ontstaat wanneer iets dat gespannen is, plotseling losspringt;

II. zn. m. (-pen),

1. het geluid onder I. genoemd;
2. beweging die dat geluid doet ontstaan; bep. die waarbij men de voorste of een andere vinger met de nagel tegen de duim drukt en hem vervolgens tegen enig voorwerp laat springen: een knip met de vingers ; een knip voor de neus, bestraffend of minachtend gebaar; (zegsw.) hij is geen knip voor de neus waard, niets waard;
3. het knippen; — (Zuidn.) op de knip, op het punt (van), ofwel: op het nippertje : op het laatste knipje; — (gew.) kuiltje knip, spel waarbij men voorwerpen in een kuiltje tracht te knippen;
4. de handeling van één keer knippen; snede met een schaar of tang: zij gaf een knip in het goed; de conducteur geeft een knip in het kaartje ; — (vand.) nog drie knippen op zijn kaart hebben, nog drie geldige coupons;
5. (gew.) knipbol, knipbroodje.

< >