(kniesde, heeft gekniesd),
1. treuren, een knagend verdriet hebben, door hartzeer gekweld worden, zichzelf als ongelukkig beklagen : zij heeft zich dood gekniesd; zij is aan het kniezen geraakt;
2. (gew.) half en half schreien, van kinderen die lastig zijn ; half schreiend om iets dwingen: dat kind kniest de ganse dag; zij kniest om een nieuw hoedje ;
3. (gew. en Zuidn.) gierig zijn.