Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Knielen

betekenis & definitie

(knielde, heeft en is geknield), de knieën buigen, zich op een knie of op de knieën neerlaten, op de-knieën vallen, of gevallen zijn, inz. als uiting van eerbied, ootmoed, onderwerping, en als bidhouding: voor God knielen; geknield liggen;een knielende houding, waarbij men knielt; — om voor te knielen, aanbiddelijk; — (oneig.) bukken, zich onderwerpen ; — (van dieren) -de voorpoten buigen zodat het lichaam op de „knieën” (handwortelgewrichten) steunt.

< >