(knibbelde, heeft geknibbeld),
1. (gew.) knabbelen, knagen (aan);
2. (vand.) afdingen, nauw dingen : als zij iets koopt, kan zij het niet laten te knibbelen ; knibbelen op alle uitgaven ;
3. kleingeestig redetwisten, haarkloven;
4. het knibbelspel spelen.