I.eig. het klutsen, in de alg. taal alleen in de uitdr. de kluts kwijt zijn, in de war zijn, geheel van zijn stuk gebracht zijn, niet meer weten wat te doen of te denken.
II. v. (-en), kleine (gestorte of overgebleven) hoeveelheid: een kluts melk; zie verder bij Klusje ; — (Zuidn.) vrachtje dat in een zak wordt gedragen : een kluts aardappelen, peren. III. (<Eng.), v., klauw, klauwkoppeling.