I.(kloste, heeft geklost),
1. op een klos winden : garen klossen ;
2. met klossen vervaardigen : kant klossen, dit maken door klosjes met garen te werpen om spelden die volgens 'een bep. patroon op een kussen geprikt zijn; koord klossen;
3. (veroud.) in de klosbaan spelen.
II. telkens het geluid „klos” maken, inz. bij het gaan; op zware, plompe wijze lopen : hij loopt maar te klossen, zonder zijn voeten op te lichten.