Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Klop

betekenis & definitie

I. tw. ter nabootsing van het geluid van kloppen : klop, klop, ging het op de deur ;

II. zn. m. (-pen),

1.slag, klap, bep. een hoorbare slag op iets hards, en in ’t bijz. zulk een slag als teken of waarschuwing: een klop op de deur geven ; — tegen een klop kannen, tegen een stoot kunnen, iets kunnen verdragen;
2. (coll.) klop krijgen, geven, slaag krijgen, geven; — de vijand heeft klop gehad, is verslagen ; 3. (Zuidn.) hamerslag waarbij op een veiling een koop wordt toegewezen, en vand.: koop; ook: voordeeltje;
4. teken op een muntstuk geslagen om de waarde er van te wijzigen of het buiten koers te stellen; — (fig.) de klop is er op, dat meisje is al 28 jaar ;
5. slag of het slaan, kloppen van het hart, een slagader, het bloed.

< >