I. tw., nabootsing van een kort, vrij hoog geluid, zoals men hoort wanneer een metalen voorwerp plotseling tegen een ander hard voorwerp stoot of springt;
II. zn. m. (-ken),
1. het geluid onder I omschreven: het slot gaf een klik; in ’t bijz. voorslag van uurwerken, enige minuten voor het slaan, en dit tijdstip: ’t is nog pas klik;
2. onderstuk van een kolf;
3. (zeew.) achterste of uiterste stuk aan het roer van een schip, roerhak;
4. (timm.) kleine band aan de achterzijde van het glashout en op de onderdorpel van kozijnen, om het inwateren te voorkomen;
5. klikschaaf;
6. (gew.) overschot, kliek.