(kletste, heeft gekletst),
1. (minacht.) praten of met elkaar spreken als iets hinderlijks of vervelends: ze staan maar te kletsen en er wordt niets gedaan; waar kletst-ie toch over! (niet ongunstig) het woord voeren, spreken: hij kan goed kletsen ;
2. met of onder elkaar babbelen, beuzelpraatjes houden, hetzij ongunstig (wauwelen) of in neutrale bet., gemoedelijk praten: we hebben een paar uren gezellig gekletst;
3. in ongunstige zin spreken (over), ongegronde dingen zeggen, kwebbelen: er werd over hem gekletst; laat ze maar kletsen; overbrengen, oververtellen: hij heeft weer gekletst;
4. onzin verkopen, bazelen: och kerel, je kletst; geloof het toch niet, hij kletst maar wat.