Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Klassiek

betekenis & definitie

(<Fr.), bn.,

1. behorende tot de Griekse of Romeinse Oudheid : de klassieke literatuur, wijsbegeerte ; de klassieke letteren, studie van de Gr. en Rom. Oudheid;

zelfst.: de Klassieken, de schrijvers, de kunstenaars —, ook wel in ’t alg. de mensen uit de Oudheid;

2. voortreffelijk, uitstekend, voorbeeldig in zijn soort, hetgeen tot model kan dienen, waaraan blijvend gezag toegekend wordt: een klassiek boek ; klassieke schrijvers, zelfst. de klassieken, de voornaamste schrijvers uit een bloeitijdperk: Hooft en Vondel zijn onze voornaamste klassieken; — ook van zaken met zekere traditionele reputatie, die altijd weer genoemd worden: een klassiek voorbeeld ; Duitsland; het klassieke land der waanwijsheid ;
3. zich aansluitend bij de geest van de schrijvers enz. der Oudheid;
4. getuigende van een zielsrust en zedelijk evenwicht, gelijk de Oudheid zich tot ideaal stelde : zin voor klassieke adel en gematigdheid; eindelijk verloor hij zijn klassieke kalmte.

< >