Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Khan

betekenis & definitie

I. m. (-s), Oosterse titel, oorspr. van een Tartaars vorst, later ook van andere gebieders: de Mongoolse souvereinen dragen de naam van khankhan, opperhoofd der opperhoofden; de Perzische vorsten noemen zich ilkhan, grootvorst;

II. v., Oosterse herberg; karavansera; ook marktplaats of bazaar.

< >