Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Ketter

betekenis & definitie

m. (-s),

1. hij die, als lid van een godsdienstige gemeenschap, gevoelens voorstaat (en die al of niet ook leert) die afwijken van de als rechtzinnig erkende (orthodoxe) leer dier gemeenschap: dwaalgeesten en ketters; ook de Mohammedanen hebben hun ketters;
2. inz. met betr. tot de R.-K. godsdienst: een gedoopt Christen die bewust en hardnekkig leerstukken of enig leerstuk van de Kerk verwerpt: een ketter of schismatiek; Arianen, Nestorianen en Calvinisten zijn ketters; vervolging van ketters; — Protestant (in de mond van Roomsen); — (spr.) hij vloekt als een ketter, hij vloekt verschrikkelijk; — elke ketter heeft zijn letter, ieder weet een grond (eig. bijbeltekst) aan te voeren voor zijn afwijkende mening;
3. (fig.) iem. die op een gebied van -wetenschap of kunst van de algemeen gehuldigde begrippen afwijkt.

< >