Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Kavel

betekenis & definitie

I. m. (-s, -en),

1. (oorspr.) wat iem. toegedeeld wordt, in ’t bijz. bij de verdeling van een nalatenschap, in Z.-Nederl. nog bekend;
2. stuk, perceel waarin bedijkt of drooggelegd land verdeeld wordt voor de verkoop, en ook met betr. tot de verdeling door sloten;
3. elk der gedeelten waarin een partij goederen voor de verkoop is gesplitst, kaveling ; (Zuidn.) portie werk dat men te doen heeft.

II. m. (-s),

1. (gew.) keep, schrap;
2. (Zuidn.) kieuw.

< >