m. (-pen),
1. de kop van een kat;
2. iem. met een rond, dik hoofd; (gew.) kwaad mens, inz. kattige vrouw: ’t is zo’n kattekop; (Zuidn.) spotnaam voor katholiek;
3. scheepslantaarn, gewoonlijk van koper;
4. dwarshout in een katrol;
5. haak aan de schieter van een kistslot, die in een aan het deksel bevestigd oog grijpt;
6. (gew.) een klein roggebrood;
7. kleine soort van mortier;
8. membraanpomp (voor grondwerk);
9. kleine vijzel;
10. spaak voor het braadspil;
11. stoomafsluiter op een locomotief, die op afstand bediend kan worden;
12. naam van een soort van appelen;
13. (mv.) gew. naam voor het wolgras en voor de toortsen.