o. en v. (-sen),
1. geraamte, rif, de ontvleesde, maar nog samenhangende beenderen van een menselijk of dierlijk lichaam; — ook van wildbraad;
2. lichaam: op zijn karkas krijgen, slaag krijgen;
3. (Zuidn.) (spott.) bult;
4. vervallen, gebrekkig gestel, zowel van het levende als het levenloze gezegd; 5. (geraamte van) dun koper- of ijzerdraad, met garen omwoeld, in vrouwenmutsen; — (eert.) ijzeren geraamte van een brandkogel.