KAPRUIN', v. (-en),
1. (oudt.) muts, kap met een op de schouders afhangend deel, dikwijls in onderscheidende kleuren; vand. meton. de Witte kaproenen van Gent, burgerpolitie die witte kaproenen droeg en een rol speelde bij versch. opstanden ; (gew.) vrouwenkap ; — (spr.) het zijn twee hoofden onder één kaproen, zij zijn het met elkander eens; — in ’t bijz.: narrenkap ;
2. (Zuidn.) bijenkap;
3. (Zuidn.) kroon van een boom; — kaphout.