Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Kamperen

betekenis & definitie

(kampeerde, heeft gekampeerd),

1. een kamp betrekken of betrokken hebben, (zich) legeren: zij waren op hoogten gekampeerd; — kamperend, zich in een kamp ophoudend.
2. op reis, op expeditie of op een pleizierreis ergens een tijdelijk verblijf (in tenten -of onder de blote hemel) opslaan en daarin vertoeven; (praegn.) een tocht ondernemen waarbij men op die wijze leeft en woont: wij gaan kamperen.
3. (oneig.) ergens tijdelijk verblijf houden, met de bijgedachte van zich te moeten behelpen.

< >