(kakelde, heeft gekakeld),
1. het roepen der kippen, inz. als zij gelegd hebben, vand. oneig. als „zeggen” tgov. „doen” gesteld;
2. (fig.) luid en druk praten, snateren ; — kletsen, lellen ; druk spreken (over); kwaadspreken ; — luid door en tegen elkander in praten, twisten;
3. (van kleuren) schel afsteken, vloeken.