(juichte, heeft gejuicht), in luide, vrolijke klanken, in vrolijk geroepen woorden zijn vreugde te kennen geven: de kinderen begonnen te juichen; juichend en jubelend trok de stoet verder ; — (oneig.) uiting geven aan zijn vreugde: juich, Neêrland, met Euroop! gij hebt genoeg geleden (Bild.); om, in, over iets juichen; er is nog geen reden tot juichen; — ook fig. van muziek of de natuur.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk