Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Jan hagel

betekenis & definitie

1. oorspr. collect. voor het geringe volk,, inz. voor de mindere schepelingen, thans als zn. o. voor : de heffe des volks, het gepeupel;

2. v., een soort van broze koek, in de vorm van dunne rechthoekige bladen en met kleine bolletjes („hagel”) van suiker bedekt.

< >