Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Interest, intrest

betekenis & definitie

m. (-en),

1. percentsgewijze vergoeding voor het gebruik van geleende penningen of andere zaken, of wegens een onafgedane schuld, rente die achteraf voldaan wordt : geld op interest uitzetten ; kapitaal en interest', een interest van 2% ; drie maanden interest, rente over drie maanden ; interest op interest of samengestelde interest, de rente van de telkens met haar rente vermeerderde hoofdsom; — iem. iets met interest betaald zetten, met -woeker, dubbel en dwars hem evenzo bejegenen;
2. belang (thans verdrongen door interesse);
3. (Zuidn.) schade, verlies : slecht weder in de oogst is een grote interest voor de boer; — schade en interest, schadeloosstelling.

< >