(scheurde in, heeft en is ingescheurd),
I. overg., naar binnen opscheuren: ik heb de nagel van mijn vinger ingescheurd;
II. onoverg., naar binnen toe scheuren, vaneengaan: dit laken scheurt overal in;
van de vrouwelijke geslachtsdelen bij de haring, of van de barende zelf: zij is van haar laatste kind ingescheurd.