(ruimde in, heeft ingeruimd),
1. (een ruimte) vrij maken, ontruimen ten behoeve van iets of iemand: ik heb voor de geëvacueerden twee kamers moeten inruimen;
2. (een plaats) ledig maken en voor iets of iem. beschikbaar stellen: aan iem. een plaats inruimen; ik heb dit boek een ereplaats ingeruimd in mijn boekenkast;
3. (fig.) toestaan, inwilligen: iem. een recht inruimen; — overlaten: wat zij maar enigszins voor zich konden behouden, wilden zij aan de tegenpartij niet inruimen;
4. (gew.) opruimen, opbergen: het speelgoed inruimen.