(rolde in, heeft en is ingerold),
1. rollende komen, vallen, resp. brengen in, naar binnen rollen: hij heeft het vat de schuur ingerold ; het vat rolde de haven in;
2. tot een rol maken, inwinden: het wasgoed inrollen ; — rollende dunner maken: rol het nog wat in, anders kan ik het in mijn tasje niet bergen;
3. rollend inwikkelen: zich warmpjes inrollen, in de dekens;
4. het zaad inrollen, met de (land)rol in de akker brengen.