(drong in, heeft en is ingedrongen),
1. binnendringen: in de muur ingedrongen kogels; — (fig.) in de geheimen der natuur indringen, die doorvorsen en opsporen ;
2. in de richting van iets of iem. voorwaarts dringen: op de vijand indringen ;
3. duwend, dringend in iets brengen, indrijven: zij werden de sloot ingedrongen; (fig.) iemand in een ambt indringen, hem door list of geweld een ambt bezorgen; — opdringen: het leren wordt niet ingedrongen; — zich indringen, zich door list, onbeschaamdheid enz. toegang of opneming bezorgen (vgl. zich indraaien, dat meer een gevolg is van handigheid): hij dringt zich overal in, hij dringt in alle gezelschappen in; zich bij iem. indringen, ongevraagd zijn gezelschap zoeken, met zelfzuchtige bedoelingen.