(droeg in, heeft ingedragen),
1. binnen, in iets dragen, dragende binnenbrengen : men droeg de drenkeling het huis in; sneeuw, zand, modder indragen, mee naar binnen dragen doordat het aan het schoeisel blijft vastzitten; — het draagt hier erg in, veel zand enz. wordt hier ingelopen;
2. (Zuidn.) inleveren: geld indragen, storten.