Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Imam

betekenis & definitie

(Arab.), m. (-s), eig. opperste, eerste enz. ;

1. wereldlijk en geestelijk opperhoofd in het Mohammedaanse theocratische systeem, titel der Kaliefen;
2. voorganger in het rituele gebed, hoofd van een moskee;
3. hoofd van ieder der rechtsscholen.

< >