(huiverde, heeft gehuiverd),
1. een golfsgewijs door het lichaam gaande rilling gevoelen, rillen, (van koude, koorts, schrik, vrees, afschuw): hij stond te huiveren;
2. (voor iets) terugschrikken, terugdeinzen, het niet aandurven, er slechts aarzelend toe besluiten.