m. (-s),
1. bewoner van Holland; bij uitbr. (Noord-)Nederlander; — de vliegende Hollander, het spookschip van kapitein Van der Dekken of De Dekker in de wateren beoosten de Kaap de Goede Hoop; — vliegende hollander, vierwielig wagentje dat met een krukas en twee hefbomen voortbewogen wordt, als kinderspeeltuig ;
2. (Ind.) Hollandse sigaar;
3. (Zuidn.) Hollandse koe;
4. schip onder Nederl. vlag;
5. (pap.) maal- of roerbak waarin de lompen worden fijngemaakt;
6. zekere knoop (haaksteek);
7. (diev.) sleutel met een kruis in de baard.