Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Hoeder

betekenis & definitie

m. (-s),

1. oppasser van vee, inz. in samenst. veehoeder, zwijnenhoeder enz. ; — bewaker;
2. beschermer, leidsman: ben ik mijns broeders hoeder? (Gen. 4 : 9), gezegd als iem. zijn naaste niet voor de verderflijke gevolgen zijner handelwijze wil waarschuwen.

< >