o. (-s),
1. vaste of beweegbare beugel waaraan men iets kan dragen, optillen, ophangen : het hengsel van een emmer, een doofpot, een waterketel, een mand enz. ;
2. het hengsel van een deur, een luik, een venster, scharnier, een ijzeren beslag met oor, waarin de deur enz. aan duimen of haken hangt; — (houtz.) het ijzer waarmede de zagen van boven in het hoofd van het zaagraam bevestigd worden.