Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Hengsel

betekenis & definitie

o. (-s),

1. vaste of beweegbare beugel waaraan men iets kan dragen, optillen, ophangen : het hengsel van een emmer, een doofpot, een waterketel, een mand enz. ;
2. het hengsel van een deur, een luik, een venster, scharnier, een ijzeren beslag met oor, waarin de deur enz. aan duimen of haken hangt; — (houtz.) het ijzer waarmede de zagen van boven in het hoofd van het zaagraam bevestigd worden.

< >