Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Heidens

betekenis & definitie

bn. bw.,

1. niet-christelijk; afgodisch, afgoden dienend : de heidense volken ; — (van een streek) door heidenen bevolkt: heidens gebied; — dat was nog in mijn heidense tijd, in de tijd toen ik nog wilde haren had, toen ik nog niet bezadigd leefde gelijk nu ;
2. van de heidenen, tot de heidenen behorende, als (van) de heidenen : heidense gebruiken, voorstellingen ; op heidense wijze leven ;
3. (fig.) een heidens geweld maken, ’t was er een heidens leven, een verschrikkelijk lawaai;

't is een heidens weer, gemeen, slecht weer ; — iem. heidens plagen, onbarmhartig ;

4. Zigeuners; ook in de naam van planten: heidens wond- of wormkruid, guldenroede (Solidago virgaurea).

< >