bn. (...lozer, -t),
1. zonder have, zonder geld en goed;
2. armoedig en verwaarloosd, slordig, met gescheurde kleren: wat ziet hij er haveloos uit; een haveloze bedelaar; — (meton.) haveloze school, school voor haveloze kinderen; — verwaarloosd, vervallen : een haveloos gebouw ; — gescheurd, met gaten: een haveloze muts.