m. (-s),
1. (gew. en Zuidn.) haal, het getakte ijzer waaraan men een pot boven het vuur hangt; — (zegsw.) gij moogt het achter de hangel schrijven, schertsenderwijs tegen een schuldeiser gezegd, die men niet voornemens is te betalen;
2. (gew.) hengsel;
3. (gew.) hengel; — ook vishaak, vissnoer.