m. (-en),
1. voorwerp waaraan iets hangt,
soort van rek of klamp waarop planken gelegd worden: te koop twee hangen met kaas planken ; — (gew.) duim van een deurhengsel; — (Zuidn.) ketting waaraan iets boven het vuur wordt gehangen;
2. plaats waar iets kan hangen, inz. om vis te roken, bokkinghang; ook in een tabaksschuur;
3. neiging, trek (tot iets) : hij volgde de natuurlijke hang van zijn karakter; de hang tot het theologische is in Nederland zeer algemeen.