Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Hanetree

betekenis & definitie

v. (...treden, -ën),

1. tred, pas van een haan;
2. (fig.) korte afstand;
3. (molenb.) trapladder boven in een molen met een enkele boom, waarin de treden aan beide zijden uitsteken;
4. gebrek van paarden, hanespat;
5. ben. voor de ronde geelwitte plek onder het dooiervlies in een ei, het kiemblaasje (cieatricula).

< >