m.
1. (Zuidn.) behandeling, in vaste uitdr : geen handel van geld hebben, er niet mee weten om te gaan;
2. het handelen, inz. het geheel van iem.’s handelingen en gedragingen: iemands handel en wandel;
3.in ’t bjjz. (de gewone bet.) de handeling van kopen en verkopen; in econ. zin de bemiddeling tussen voortbrenging en verbruik, de omzet van goederen, alle daartoe strekkende handelingen, en in ruimere zin ook alle handelingen die bij de omzet van goederen diensten bewijzen, b.v. verzekering ; eerlijke, vreedzame handel; handel als bedrijf van de koopman : handel drijven, handelaar zijn, de handel uitoefenen; handel als middel van bestaan: in de handel gaan, handelaar, koopman worden; handelruil, koopverkeer: de handel beschermen, bevorderen; de handel bloeit, kwijnt; vrije handel, niet belemmerd door maatregelen van de overheid ; Handel iets in den handel brengen. het voor geld verkrijgbaar stellen ; Handel niet in den handel (van boeken), alleen voor vrienden of belanghebbenden gedrukt; Handel (rechtst.) zaken buiten de handel, zaken welke buiten het rechtsverkeer staan en geen voorwerp van rechtshandelingen of overeenkomsten kunnen zijn, niet bezeten kunnen worden enz., tegenover zaken in de handel; Handel handel drijven in zeker artikel, er koopmanszaken mee doen: handel in graan, in goederen, in effecten, in blanke slavinnen; Handel ook als naam van een koopmansbedrijf: Handel in Koloniale waren; vgL boekhandel-, Handel een plaats met veel handel, waar veel handel gedreven wordt; binnen- en buitenlandse handel, in het land zelf, resp. met het buitenland; de handel op Amerika, die op Amerika gedreven wordt;
Handel de Engelse handel, het geheel der koopmanszaken van de Engelsen; Handel met persoonsverbeelding : de handel heeft behoefte aan goede verkeersmiddelen; Handel ook meton. voor de gezamenlijke handelaren: de Amsterdamse handel:
4. vertier, omzet: er is veel handel; de handel is flauw; de beurs was vast met weinig handel;
5. zaak van koop en verkoop, handelszaak: je moet er geen handel van maken.