(hakkelde, heeft gehakkeld),
1. uithakken, insnijden, inkepen: een gehakkelde bout; een stuk meubelsits met gehakkelde rand; 2. (gew.) stukhakken: hij hakkelt alles kort en klein ;
3. met stoten, stotterend, niet vlot spreken of lezen : zijn toast ging eerst vlot, maar al heel gauw begon hij te hakkelen; zich hakkelend verontschuldigen; — op de genoemde wijze zeggen; — ook gezegd van een muzikale voordracht die niet vlot loopt.