I. bn.,
1. uit Groningen afkomstig, Gronings: Groninger koek; Groninger Kroon, fraai gekleurde tafelappel; de Groninger richting, leer, richting op religieus, theologisch en kerkelijk terrein, sedert 1831 aan de Universiteit van Groningen gevolgd door de hoogleraren P. Hofstede de Groot, J. G. Pereau en J.I. van Oordt;
II. zn. m. (-s),
1. iem. die uit de stad of provincie Groningen afkomstig is;
2. aanhanger van de Groninger leer ;
3. (nat. hist.) groenvink (C Mor is chloris).